Een interessante uitspraak van de rechtbank den Haag over een gering waardeverschil, dat zonder gevolgen blijft en niet leidt tot een proceskostenvergoeding voor gemachtigde.
Verweerder heeft de waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 247.000. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de waarde aannemelijk heeft gemaakt en voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Een kostenpost voor onderhoud aan de woning leidt niet direct tot een waardevermindering met hetzelfde bedrag. Daarbij overweegt de rechtbank dat taxeren geen exacte wetenschap is. Een taxatie mag zich binnen een bepaalde bandbreedte bevinden. Het verschil van € 5.000 tussen de beschikte waarde en de in beroep bepleite waarde is een dusdanig marginaal verschil in verhouding tot de totale woningwaarde, dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wijst de rechtbank af, omdat op grond van de machtiging van de gemachtigde deze vergoeding toekomt aan de gemachtigde en niet aan eiser, zodat het toekennen van de vergoeding voor eiser geen compensatie vormt. Beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
Gelet op de samenstelling van de rechtbank is het niet heel verwonderlijk dat dit argument door de rechtbank wordt gebruikt. Het zou absoluut een oplossing kunnen zijn voor de vele bezwaar- en beroepzaken die betrekking hebben op minimale waardeverschillen! Hopen dat dit stand houdt in een mogelijk hoger beroep! ECLI:NL:RBDHA:2023:9460.