De Hoge Raad komt terug op zijn beslissing 20 maart 2020. Door dat arrest gold dat iedereen aan wie een op naam gestelde WOZ-beschikking was bekend gemaakt, bij die beschikking een belang heeft. In het arrest van 8 maart ’24 merkt de Hoge Raad op dat dit in de praktijk niet werkt en komt met een aanvullende bepaling.
Als de ontvanger van de beschikking niet in een gunstigere positie kan komen door een verandering van de WOZ-waarde bestaat er geen procesbelang en moet het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. (ECLI:NL:HR:2024:238)
Uitgangspunt van de Hoge Raad tot voorheen.
Tot nu was de stelling van de Hoge Raad dat de belanghebbende bij een beschikking degene is wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken met toepassing van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Iemand aan wie een WOZ-beschikking is bekend gemaakt, heeft bij die beschikking en dus bij de vastgestelde waarde een belang.
De Hoge Raad voegt hier wel de opmerking aan toe de heffingsambtenaar niet verplicht om een voor bezwaarvatbare beschikking (art. 22 lid 1 Wet WOZ) te nemen ten aanzien van een gebruiker als die gebruiker geen belang heeft bij die beschikking. De heffingsambtenaar kan volstaan met het toezenden van een afschrift van de beschikking die is genomen ten aanzien van de eigenaar. (ECLI:NL:HR:2020:467).
Die handelwijze blijkt echter op problemen te stuiten.
De Hoge Raad merkt op dat in de praktijk dit uitgangspunt tot problemen leidt in de uitvoering. Om procedures te vermijden waarbij de gebruiker geen belang heeft vindt de Hoge Raad daarin aanleiding een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt te aanvaarden. In gevallen waarin uit de vaststaande feiten blijkt dat de gebruiker door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen moet worden aangenomen dat een rechtsmiddel (bezwaar, beroep of hoger beroep) niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de indiener daarbij geen belang heeft.
Conclusie
Met het arrest van 8 maart ’24 komt de Hoge Raad dus terug op zijn uitgangspunt. In de praktijk bleek dat het voor de heffingsambtenaar praktisch onuitvoerbaar was om uit te zoeken waar en wanneer er sprake was van een wel of niet-geliberaliseerde huurwoning. De Hoge Raad heeft nu voorzien in de mogelijkheid om deze bezwaren waarin geen gunstigere positie te behalen is voor huurders dus niet ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dus dat een inhoudelijke beoordeling niet meer nodig is in de bezwaarfase.
Nog niet uitgelezen?