Jurisprudentie 25 oktober 2024
In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen beantwoord over de toepassing van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op naheffingskosten bij parkeerbelasting.
De Rechtbank Oost-Brabant vroeg de Hoge Raad om verduidelijking over de vraag of deze naheffingskosten als straf beschouwd moeten worden en in hoeverre de belastingrechter de hoogte hiervan mag toetsen op redelijkheid. Deze beslissing heeft gevolgen voor de manier waarop kosten en rechten in belastingzaken worden gehanteerd.
Vraagstukken rond artikel 6 EVRM
Het centrale vraagstuk in deze zaak was of naheffingskosten voor parkeerbelasting moeten worden aangemerkt als een strafmaatregel en daardoor vallen onder artikel 6 EVRM, dat individuen het recht op een eerlijke rechtsgang garandeert. Het artikel biedt bescherming tegen strafrechtelijke vervolging zonder gerechtelijke waarborgen, wat impliceert dat kosten die als straf worden gezien, zorgvuldiger beoordeeld zouden moeten worden.
Sinds een arrest van de Hoge Raad uit 1995 worden naheffingskosten in Nederland echter beschouwd als een administratieve maatregel, bedoeld om kosten door te berekenen aan de belastingplichtige, en niet als een straf. De vraag of deze interpretatie nog steeds geldig is, kreeg opnieuw aandacht door dit huidige geschil en de verwijzing naar het EVRM.
Een eventuele bijstelling van deze uitspraak zou tot grote gevolgen leiden bij het opleggen van de naheffingsaanslagen. De gemeente zou per geval moeten toetsen hoeveel kosten redelijk toegewezen kunnen worden. Hierdoor zou de parkeerbelasting zoals we die nu kennen onbruikbaar worden.
Toetsing door de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde dat de naheffingskosten voor parkeerbelasting geen straf vormen volgens de maatstaven van artikel 6 EVRM. Dit bevestigt dat de gemeente kosten mag doorberekenen zonder dat deze vallen onder de strikte regels die gelden voor strafvervolging. Ook stelde de Hoge Raad dat artikel 6 EVRM in dit verband geen verplichting oplegt aan gemeenten om per individueel geval maatwerk te leveren.
Wel wees de Hoge Raad op enkele uitzonderlijke situaties waarin toetsing door de belastingrechter op basis van redelijkheid gerechtvaardigd zou zijn, bijvoorbeeld als een belastingplichtige door onvoorziene omstandigheden niet in staat was om aan de verplichting te voldoen. In deze gevallen kan de rechter beoordelen of de kosten redelijk zijn, maar in de meeste situaties blijft de gemeente gebonden aan de vastgestelde regels en kostenbedragen.
Bevestiging van het administratief karakter
Met deze uitspraak handhaaft de Hoge Raad haar eerdere standpunt dat naheffingskosten administratief van aard zijn en geen strafrechtelijke sancties vormen. Dit biedt rechtszekerheid voor gemeenten om kosten bij parkeerbelasting zonder maatwerk in rekening te brengen. De belastingrechter kan slechts in uitzonderlijke gevallen de redelijkheid van deze naheffingskosten toetsen, wat gemeenten blijft vrijwaren van uitgebreide rechtsprocedures rond standaard naheffingskosten. Deze uitspraak benadrukt en bevestigt dat de EVRM-bescherming tegen strafvervolging niet van toepassing is op administratieve maatregelen in de parkeerbelasting.